‘Negen minuten duurde het telefoontje,’ zei mijn nichtje die dat snel even nakeek op de telefoon van mijn broer. Mijn broer zelf dacht het maar een minuut of vier was geweest, maar goed, negen minuten had hij met zijn vrouw aan de telefoon gezeten. Al die tijd moest ze hoognodig plassen, en ja, ze had echt allang op het knopje gedrukt en op aandringen van mijn broer deed ze het nog een keer, maar ook tijdens die negen minuten kwam er niemand. Ze zei dat ze zelf wel ging. Mijn broer vertelde haar via de telefoon wat ze moest doen. Maar toen ze al haar handen nodig had voor de rolstoel, viel haar telefoon op de grond.
Dus trok mijn broer zijn schoenen aan en sprong in de auto. Die activiteiten – schoenen, jas, sleutels, naar de auto lopen, starten, rijden, opletten, parkeren, wachten bij de dubbele schuifdeuren tot de eerste dicht is waarna de tweede pas opengaat, wachten bij de lift waar de deuren extra langzaam open en dichtgaan en dan nog een stuk gang – duren zeker een minuut of zes, als het er ook niet negen zijn.
Mijn broer was er ongeveer gelijktijdig met de verzorging. De rolstoel stond in de badkamer, zijn vrouw lag op de grond naast de wc. Gelukkig had ze niks gebroken.
‘Het was geen wissewasplasje,’ zei mijn broer. ‘Ondanks de luier die ze uit voorzorg aankrijgt, was haar hele broek nat.’
Op de zussenbroerapp kolkten boosheid, verontwaardiging, verdriet, onmacht. Wat te doen?
‘Moet eerst mijn trekker binnen parkeren, denk ik,’ schreef mijn broer. Hij deed er zo’n gele spierbalarm bij.