Naar buiten kijken

Vandaag is het zonnig, ik merk het pas goed als ik van de krantenlezerij op mijn telefoon opkijk omdat mijn trein omhoog gaat. Vroeger stond de trein hier vaak te wachten voor een rood sein, nu is er alweer jaren een fly-over die het mogelijk maakt om zonder stoppen van het doorgaande spoor naar Utrecht af te buigen in de richting van Amsterdam. Ik stop mijn telefoon weg. Buiten veel weilanden en een paar boomgaarden. Links zie ik een netconstructie op palen. Het net is op die ene plek bij elkaar gebonden. Er zijn geen vruchten in de boomgaard meer die nog bescherming nodig hebben. Verderop langs een lange sloot als een standbeeld tussen twee smalle weilanden een zilverreiger. Op een ander weiland fourageren zeker acht ooievaars en en dan weer aan de andere kant van de trein een paar soepganzen in het gras, van die witte die je ook vaak in een Ot en Sien-boek op een erf ziet rondscharrelen. Iets verderop zwanen, witte, geen jonge lichtbruine. Ondertussen rechts flinke koppels ganzen, gekleurde dit keer: een groepje van een stuk of tien nijlganzen, daarnaast zeker vijfentwintig ganzen met een zwarte kop en een lichter lijf. Ik zoek in de Vogels in Nederland-app. Het zouden (kleine) rietganzen kunnen zijn. Natuurlijk ook hier en daar koeien: roodbonten, zwartbonten. En schapen, sommigen hebben een jas van melkchocola met vlekken van pure chocolade. Waar koeien en schapen lopen, zijn geen ganzen of zwanen. Waar gevogelte loopt, zijn geen koeien of schapen.

Op de terugweg is het druk in de trein, er staan mensen in het gangpad, de heup van een vrouw raakt bij een schommeling van de trein mijn schouder. Ik probeer over de krantenpuzzel van de man naast me naar buiten te kijken, zie weer de schapen in de chocoladekleuren. De man kijkt op van zijn puzzel, naar mij. Is hij bang dat ik afkijk? Ik lees verder in Annie Dillards Pelgrim langs Tinker Creek, wat ook een soort naar buiten kijken is, maar dan door de ogen van Dillard die in 1971 een jaar in een vallei in de Amerikaanse staat Virginia woont en dagelijks langs de oevers van de rivier Tinker Creek zwerft, waar geen plantje, insect, vogel of muskusrat haar ontgaat. Ze verweeft haar waarnemingen met waarnemingen en onderzoeken van andere schrijvers en wetenschappers. ‘Het gemiddelde formaat van alle levende dieren, de mens incluis, is ongeveer dat van een huisvlieg,’ schrijft ze. Wat één roggeplant in vier maanden voor elkaar krijgt gaat Dillards bevattingsvermogen compleet te boven: ‘604 kilometer wortels – een kilometer of vijf per dag – in 14 miljoen afzonderlijke wortels,’ en ’14 miljard wortelharen […] In één kubieke inch (36 cc) aarde kwam de totale lengte van de wortelharen uit op 9600 kilometer.’ Ze zit urenlang te wachten op een glimp van muskusratten. Laat je verrassen, is haar boodschap. ‘De bressen, daar gaat het om. […] Pers je in een bres in de grond, draai je om en ontsluit een universum. Zo besteed je deze middag, en morgenochtend en morgenmiddag. Besteed de middag. Meenemen kun je hem niet.’

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.