De meisjes waren een jaar of zes, zeven. De een had een blauwe poncho aan met bruine eenden met groene koppen erop, de ander droeg een zwarte poncho. Samen droegen ze de helft van een stevig stuk papier dat door de regen in tweeën was gescheurd. ‘Red onze wereld’ stond erop en daaronder een wereldbol met donkerblauwe oceanen en groene aarde waarin twee ogen, zodat de aarde op een spook leek met een groene, verwaaide poncho. ‘Wij willen leven,’ zongen ze, ‘red onze wereld’. Ze bewogen de stokken van hun gedeelde spandoek redelijk tegelijk op en neer zodat de tekst goed zichtbaar bleef. Wij zongen mee. Het verdreef de regen en de kou.