Het boek ging over twee mannen voor wie het leven niet erg leek te lukken. Al hing het er maar vanaf wat je onder ‘lukken’ verstond. N zei: ze lijken ergens een afslag te hebben gemist; hun klasgenoten van ooit hebben die afslagen wel genomen, keuzes gemaakt, stappen gezet voor relaties, kinderen, verhuizingen, en die twee mannen zitten daar nog, in een steeds kleiner wordende wereld, in het huis van hun zieke of dode ouders op meubilair dat ze nooit zelf hebben hoeven kiezen, in een dorp waar het de sporadische buitenstaanders zijn – Chinezen, Polen, een Rus – die voor wat verandering of reuring zorgen, een warme hap. Al was, stelden we zelf vast, een werkend leven met kinderen, een koophuis, vaste lasten, vakanties, carrière maken waarmee al die grotere dingen betaald konden worden ook iets waar je zo in zat, met een eigen voortstuwingsmechanisme waarin weinig tijd overbleef om over de zin ervan na te denken. Pas als je eruit stapte, of niet aan meedeed, kreeg je vragen. E, de enige in onze leesclub die nog dertig moet worden en die trouwens een zijdezachte linzensoep had gemaakt en een tongstrelende curry, merkte dat haar generatie er niet meer zo voor ging, voor de carrière, voor het zich financieel vastzetten. Het sociale was belangrijker, de ervaringen. Op de terugreis stroomde de metro vol voetbalsupporters. De man naast mij droeg een rood-witte clubmuts en zoog aan een milkshake. Er hing een onwaarschijnlijke stilte tussen al die bevroren gezichten en dikke, met kou gevulde jassen. ‘Wat is het geworden?’ vroeg ik zacht. ‘3-0,’ zei de milkshakeman. Ik kon niks anders concluderen dan een overwinning. ‘En nu? Hoeveel rondes nog?’ Hij stak één vinger op. ‘En de tegenstander?’ Hij had de milkshake opgeborgen en diepte uit een tas tussen zijn benen een hamburger op. ‘AZ.’ Hij verontschuldigde zich dat hij zo zat te eten, maar hij moest warm worden. ‘Wordt niet makkelijk,’ verzekerde hij me. Hij hoopte dat hij erbij kon zijn, maar de verdeling van de kaarten was een tombola. ‘AZ krijgt 5000 kaarten, Feijenoord idem dito. De seizoenskaarthouders die ook naar alle uitwedstrijden gaan hebben voorrang, en de mensen die naar alle uitwedstrijden voor de beker zijn geweest waarschijnlijk ook. Maar ja, er zijn 65 duizend leden, er zullen er dus veel teleurgesteld worden.’ ‘En al die andere kaarten?’ vroeg ik. Die gingen naar sponsors. ‘Sponsors?’ Ja, hij wist ook niet precies welke, maar allemaal bedrijven die kaarten konden weggeven aan wie ze maar stroop onder de neus wilden smeren. Dat werd dus de bekerfinale: een balletje trappen voor twintig procent fans en tachtig procent spiegeltjes en kraaltjes. Je kon in het leven ook te veel afslagen nemen.