In het uur voor mij altijd twee zussen. De een klapt zichzelf moeiteloos dubbel, maar ontbeert kracht, de ander heeft kracht, maar moeiteloos dubbelvouwen is er niet bij. Ook verder zie ik geen gelijkenis. Als ze gaan praten, zegt Renate, dan merk je het. Zelfde humor, niets ontziend. De soepele zus draagt altijd witte tennissokken, met zo’n hoog geribbeld boord. In de jaren tachtig deed je een moord voor tennissokken, het liefst met twee blauwe randjes bovenaan, of een rood, een blauw. Het was de tijd waarin de jeugd op sneakers ging lopen en deskundigen vreesden voor voeten en rug van de opgroeiende bloem der natie. Daarna trok de witte tennissok zich terug op de plek waar die vandaan kwam, daarbuiten werd ie alleen nog onder meewarige blikken gesignaleerd aan een bloot mannenbeen in sandalen. Maar de witte tennissok is terug. Vorige week zag ik in de hoofdstad twee keer een knul, type hip, type voorhoede. Hun hoogwaterbroeken boden oogverblindend zicht op de vertrouwde witte sok. Ook in mijn stad had ik het al een keer gezien: witte tennissokken onder hoogwaterpijpen. Ik vermoed dat het een reactie is op al die blote enkels. Al is de zomer echt voorbij, die enkels blijven bloot; meiden, maar vooral ook jongens slaan de broekspijp desnoods nog een slagje omhoog. De aanblik doet me altijd rillen. Ik had het erover met de eigenaar van Knetter, die zojuist een winterjas had verkocht aan een mevrouw die jaren op Aruba had gewoond en gewoonweg geen winterjas meer had. Ja, ze had er snel een gekocht. ‘Zo’n dekbedjas,’ zei de Knetterman. ‘Ah, een Michelinmannetjesjas,’ zei ik. Kijk je goed, dan zie je overal. Gisteren nog in de metro een ouder stel: zij een flesgroene, hij een KLM-blauwe. Die Aruba-mevrouw had de dekbedjas vlug in een tas laten doen en was in haar nieuwe jas naar buiten gelopen. En de alpinopet, die zag ik ook weer. Zwart, zoals in Frankrijk, op de hoofden van twee hippe jongemannen.