‘144 uur’, zei de groentevriend donderdag. ‘Als jij het zegt,’ zei ik terwijl ik koortsachtig zijn berekening probeerde te checken, maar niet verder kwam dan met weemoed denken aan mijn raketsnelle hoofdrekenvaardigheid waarover ik tussen mijn negende en twaalfde beschikte. ‘Een week telt 168 uur,’ lichtte de groentevriend toe, ‘min 24 uur is 144 uur. Ik heb je 144 uur niet gezien.’ Alhoewel ik had aangekondigd dat ik vorige week zaterdag waarschijnlijk niet zou langskomen, had de groentevriend een deel van de door de visboer gebrachte kibbeling met zijn leven verdedigd tegen hongerige collega’s voor het geval ik toch nog tegen sluitingstijd zou opduiken. Vandaag was ik zo voorbereid dat ik er eerder was dan de visboer.