‘China is toch het grootste land ter wereld?’ zei het ene meisje tegen het andere meisje. Ze had een Chinees meisje in de klas, bij een bepaalde les zat de Chinese naast haar. Toen er een keer een tekst over China moest worden voorgelezen mocht de Chinese dat doen. ‘Weet je wat zo gek is,’ ging ze verder, ‘ze heeft zulke ogen,’ – de meisjes zaten een paar stoelen achter me, ik zag ze niet, maar ik wist precies hoe de vertelster nu haar ooghoeken wegduwde -, ‘en toch kan ze gewoon alles zien.’ Het andere meisje deed het spleetoogmaken kennelijk na en zei: ‘Ik zie alleen maar wit.’ Ondertussen las ik een recensie van het boek Mensenwerk van de Zuid-Koreaanse schrijfster Han Kang. Het gaat over de bloedig neergeslagen volksopstand in 1980 en over de vraag hoe burgers de moed kunnen opbrengen om in verzet te komen tegen een regime dat bereid is elke vorm van geweld te gebruiken. Wat wist ik eigenlijk over de keerzijde van het Zuid-Koreaanse Wirtschaftswunder waardoor we nu massaal Samsung-telefoons in onze broekzakken hebben en in Daewoo’s, Kia’s en Hyundai’s rijden?