‘Als je vrede wilt, bereid je dan voor op oorlog,’ haalt een Poolse militair afgelopen zondag een Latijns gezegde aan in de televisieserie Het Duitsland van mijn moeder van Britta Hosman. Hosman stuit op het groepje Poolse militairen nabij een klein Pools dorp, niet ver van het landgoed waar Hosmans moeder vierenzeventig jaar geleden is geboren. Dat landgoed lag in Oost-Pruisen: vanaf eind achttiende eeuw verbonden met de rest van het Duitse rijk, na de Eerste Wereldoorlog een Duitse exclave in Polen, na de Tweede Wereldoorlog een gebied achter het IJzeren Gordijn en nu een Russische exclave, grenzend aan Polen en Litouwen. De rang van de Poolse militair blijft onvermeld, de legerpet valt diep over zijn voorhoofd, daaronder zwarte brillenglazen en onder een spitse neus een flinke snor. ‘Maar er is nog een gezegde,’ gaat hij verder, ‘Vae victis. Wee de overwonnenen.’ Hij peinst. Ik google. Vae victis slaat op de Romeinen, die net een verschrikkelijke nederlaag tegen de Galliërs hebben geleden en nog verder worden vernederd bij het betalen van goud in ruil waarvoor de Galliërs het beleg van het Romeinse Capitool opgeven. De Romeinen denken dat de Galliërs met de gewichten knoeien, de Gallische leider Brennus legt zijn zwaard bij de gewichten op de weegschaal en spreekt volgens de geschiedschrijver Livius dan de woorden ‘Vae victis. Wee de overwonnenen.’ De Romeinen haten de Galliërs en alles wat Gallisch is zo hartgrondig, dat zij uiteindelijk, drie eeuwen later, genadeloos terugslaan. ‘Je kunt een oorlog maar beter niet verliezen,’ besluit de Poolse militair. Dan peins ik. Wat vreest hij het meest? Een Gallische vernedering? De haat van de overwonnenen? Een van haat doortrokken verliezer worden?