Bootjes

sprinterIk hoorde de ene conducteur tegen de andere zeggen: daar staat nog iemand te zwaaien in de deuropening. Gekkigheid, zei de ander die het liefst wilde fluiten omdat het tijd was. Ze liepen naar achteren. Toen bleek de trein niet helemaal aan het perron te staan. Ik nam de volgende trein. Het werd steeds drukker. De twee zusjes met hun zilveren zomerschoentjes hadden geluk. Er waren twee stoelen naast elkaar vrijgekomen. De vader ging naast mij zitten. Om het andere station vroegen ze of ze er al uit moesten. De vader zei: ‘Wanneer iedereen eruit gaat, gaan wij er ook uit. Al deze mensen gaan net als wij naar de bootjes kijken.’ Hij las een boek, net als ik. Ik ging niet naar de bootjes kijken. Toen de meisjes het weer een keer vroegen, wees hij naar buiten en zei: ‘Dit is een gevangenis.’ De meisjes moesten vanaf de andere kant van het gangpad en door de struiken kijken. ‘Zitten daar mensen in?’ vroeg de een. ‘Ik heb nog nooit een boef gezien,’ zei de ander. Tot ik uitstapte, eerder dan iedereen, vroegen ze niks meer.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.