Ik liet me tot twee keer toe de naam van het eiland in de buurt van Madagaskar vertellen en toch wist ik ‘m niet meer. De lychees kwamen er vandaan. Afrikaans dus, al had de Chinees ons de vrucht leren eten. De groentedochter liet de wilde bos zien waaraan de vruchten in hun gepukkelde rode schil hingen. Ze was op zoek naar een nieuwe collega. Ik bood me aan, maar ze dacht dat dat niet goed zou gaan, wat ik niet snapte, al wist ik niet of een keurslijf van strakke tijden mij nog paste. Thuis aten we de buffelmozzarella die ik voor de feestdagen had gekocht. Ik dacht aan de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde. In Italië reden mensen rustig dertig kilometer om voor een goede mozzarella. Een Italiaanse sterrenrestaurantchef keek meewarig naar de mozzarella die bij ons voor zestig cent wordt verkocht. Kauwgom, zei hij. Rubber, zei de echte kaasboer. We proefden nu zelf, die net stevig genoege buitenkant en dan daarbinnen die zachte, natte binnenkant, een smaakexplosie, en we wisten dat we nooit meer de kauwgom zouden kopen. Teun van de Keuken bezocht een handige Belgische fabrikant van geraspte mozzarella, keek naar enorme blokken die leken op harde boter en zei: ik zie geen mozzarella. De Belg wees op het etiket van zo’n ingepakt blok. ‘Ah,’ zei Van de Keuken, ‘het bewijs dat het mozzarella is, is dat het erop staat.’ De fout van de Italianen was, volgens de Belg, niet zozeer dat ze naam ‘mozzarella’ niet hadden beschermd, maar dat ze zelf niet op het idee waren gekomen van deze marketingvariant, die niks meer met de oorspronkelijke mozzarella te maken had. Van de Keuken en de Belg concludeerden dat de populariteit van mozzarella erin zat dat ie geen smaak heeft en de indruk geeft licht en vetarm te zijn. Hoe seculier ook, we geloofden nog altijd graag en vol ijver. Ik was vanaf nu een afvallige.