Ik liep vastberaden de zebra op. Sinds Rome doe ik dat. Wie in Italië aarzelt bij een zebra, staat er morgen nog. In Nederland is die kans 50-50, maar niet in de spits. Dan zijn de verhoudingen 80-80: 80 procent kans dat je plat worden gereden, 80 procent kans dat niemand stopt voor een aarzelende voetganger. Mensen gaan te laat naar bed, blijven na de wekker te lang liggen, kinderen werken niet mee, mensen schatten de reistijd te optimistisch in, blijven te lang hangen op hun werk en dan is het scheuren geblazen met de oogkleppen op. Nu was het avondspits en de wielen van de auto waren op hetzelfde moment op de zebra als mijn voeten. De bestuurder zat zo fout als wat. Ik had natuurlijk wel gezien dat die leasebak met veel te veel vaart aankwam en ik ben niet levensmoe, maar tot het eerste witte vak kan altijd. Dan stop ik abrupt, spreid mijn armen uit, zoals een balletzwaan zijn vleugels, alsof de auto me in de breedte plat heeft gereden en ik voorover dreig te vallen. De dader sloeg links af, ik hervatte mijn oversteek, aan het begin van de zijstraat remde hij, ik hoorde het gezoem van een elektrisch raam, keek op, remlichten, een man van eind dertig, kleine krulletjes. Sorry, riep hij door het open raam, ik zat te dagdromen. Oké, riep ik, dankjewel. Bij de groenteboer kocht ik wilde spinazie.