Ik vond een plekje aan het gangpad. Ik hoorde een meisje aan de andere kant van het gangpad, in net zo’n vierzitje als ik, vragen aan het meisje tegenover haar: ‘je hebt er toch geen last van?’ Ze wees naar de zwarte hoes die rechtop stond, half tussen en voor haar benen, en die de vorm had van een gitaar. ‘Nee, helemaal niet,’ zei het meisje dat een ringetje door haar onderlip had. Ze at een kaasbroodje van bladerdeeg. Ik keek of er kruimels in die ring bleven hangen. ‘Is het een gewone gitaar?’’ vroeg ze, terwijl ze een slokje Red Bull achter het kaasbroodje aangoot. Het meisje met de gitaar knikte. Ik keek een tijdje de andere kant op en toen hoorde ik het meisje met de gitaar zeggen: ‘Mag ik je vragen waar jij, nou ja, waar je ouders vandaan komen?’ Allebei de meisjes hadden dik, lang zwart haar. ‘Wat denk je?’ vroeg het meisje met de lipring. ‘Marokkaans?’ vroeg het gitaarmeisje. Het klopte. Al gokten de meeste mensen verkeerd, zei het lipringmeisje. Dat kwam omdat ze half Berbers, half Arabisch was. Het gitaarmeisje knikte instemmend. Nee, ze zag er helemaal niet Marokkaans uit maar ze kende een Marokkaans meisje dat er precies zo uitzag. Vandaar. Met haar vader had het lipringmeisje geen contact. Ze was door haar moeder opgevoed. Modern. Daar was ze heel blij om. Haar moeder had nog een echte islamitische opvoeding gehad. Het meisje dacht dat als zij zo’n opvoeding had gehad, ze veel zou hebben gemist in het leven. Toen vroeg ze aan het gitaarmeisje waar haar wortels lagen. Een oudere, blonde dame naast de meisjes zei: ‘ik denk Noorwegen.’ Ze lachte. ‘Turks?’ vroeg het lipringmeisje. Het klopte. Haar moeder was Turks, haar vader kwam uit Turkmenistan. Ze vond niet dat ze er erg Turks uitzag, dat kwam door die Turkmeense invloed. ‘Daar zien ze er allemaal zo uit,’ zei ze. ‘Speel je daarom gitaar?’ vroeg het lipringmeisje. Nou, het zat wel in de cultuur, gitaar spelen. Maar zij speelde modern. Ze was er ooit een tijdje mee gestopt. Een oudere man had gevraagd waarom. Ze zei dat ze geen tijd meer had. Toen had die man gezegd: ‘je hebt pas geen tijd meer als je dood bent.’ Dat vond het lipringmeisje een hele mooie uitspraak. Het meisje met de gitaar moest er in Gouda uit. De trein reed zo ongeveer door haar achtertuin, zei ze. Als ie daar zou stoppen, zou ze niet meer de fiets op hoeven. Dan zou ze een bootje in de sloot leggen en iedere dag naar de overkant peddelen. Naar haar ideale station.