Ik zag hoe Gijs Scholten van Asschat het glas pakte, er aan rook, nipte en toen een slok nam. Ik zag op een ander scherm – het was misschien tien minuten later – hoe Tygo Gernandt in precies zo’n zelfde verhoorkamer zo’n zelfde glas pakte en zonder voorbehoud een slok nam. Ik zat op een bankje – het was witgeverfd, bestond uit drie stukken hout van 16mm dik en boog een beetje door als er mensen naast mij gingen zitten – in museum De Fundatie en keek naar The Wait van Pieter Henket. Hier werd op de best denkbare manier getoond wat Oek de Jong in zijn nieuwste boek ‘Wat de roman vermag’ bedoelt. The Wait is een lang shot van twee uur en registreert acht keer een acteur die in een kale verhoorkamer tergend lang wacht op de terugkeer van zijn ondervragers. De acteurs zitten, staan op, ijsberen als tijgers in Artis, bewegen hun blote benen uitdagend voor het spiegelglas, kloppen op de deur, vegen spullen van tafel, tasten in de beige regenjas die aan de kapstok hangt, slapen op de tafel, zwijgen meestentijds, roepen, gillen, huilen, zingen af en toe. Maar wat ze denken? Een roman zou het kunnen onthullen, maar de camera kan er niet bij. Tygo Gernandt doet of hij tegen de deurpost pist, maar waarom?; Scholten van Asschat vraagt aan het spiegelglas of hij naar de wc mag; Marwan Kenzari zit onbeweeglijk op een stoel in de verste hoek, buiten het bereik van het spiegelglas. Hij draagt een zwarte albe met een wit priesterboord en misschien is het daarom dat ik de hele tijd in de onderste hoek een houten reiskoffer zie staan, terwijl ik in werkelijkheid aankijk tegen de achter- en onderkant van een omgegooide stoel omringd door kapot glas, een asbak en sigaretten. Ik denk: wat zou ik doen? Ik wist dat ik het nooit zou weten, omdat ik The Wait had gezien.