Durf

object943_1Ik wilde weten hoe lang het rondje is dat ik op zondagmorgen ren. Ik liep het net zo snel als Central Park rond. Ik pakte mijn beste fiets. Die heeft een kilometerteller. Maar die deed het niet. Ook niet toen ik de knoopcelbatterij van de keukenweegschaal erin stopte. Op de Rottebanbrug stonden jongelui. Tieners, twintigers? Een jongen en een meid gooiden hun smartphones in een bootje. Ze vroegen de mensen in het bootje hun sprong te filmen. De meid gilde heel hard. Toen ze weer boven kwam, zei ze: ‘Niets zit meer op zijn plek.’ Bij de blauwe brug zonder naam was het rustig. Een moeder droogde zich af. Een vader dobberde in het water, een jongen en een meisje stonden op het randje van de brug. De jongen zei: ‘Een, twee, drie,’ en sprong. Het meisje maakte alleen een beweging richting het water. Bij De Prins was het druk op het terras. Ik passeerde de Prinses Irenebrug en fietste via de andere kant van het water terug. Op het terras van het luxe verzorgingshuis zat nog steeds niemand. Wel zag ik achter een van de ramen een enorme glazen vaas vol sinaasappels, bananen en kiwi’s. Ik kwam weer bij de blauwe brug. Het meisje stond nog steeds op het randje. De vader had zijn smartphone in de aanslag. De moeder sloeg een handdoek om de jongen. Het meisje boog zich ver naar voren. Haar handen omklemden de brugleuning achter haar stevig. Ze was een jaar of zeven. Ze droeg een rozerood badpak met witte stipjes en blauwe biesjes. Ze haalde diep adem, tilde een been op. Ze was ook bezig met waarom het niet kon. Een bootje in de verte, een fietser over de brug, een groepje skaters. Ik probeerde zo nonchalant mogelijk te staan. De Spartanen hadden ooit geprobeerd een dapper volk te kweken door alle niet dappere babyjongetjes aan hun lot over te laten. Na een minuut of vijf riep de moeder: ‘Lydia, we moeten nu echt gaan.’ Haar broer riep: ‘Spring, Lydia, spring, het is je laatste kans.’ De vader kreeg telefoon. De moeder liep naar de auto en deed een jurkje over haar bikini. De broer rende naar zijn zusje. Toen de vader uitgebeld was, zei de broer: ’Kom, we gaan samen.’ De vader richtte zijn smartphone weer op zijn dochter. De jongen telde, het meisje keek opzij naar haar broer, en liet de brugleuning los. Toen ze boven kwam, riep ze: ‘Het was zo gaaf, het was zo gaaf.’ De vader hielp zijn dochter op de kant. Toen pas sprong de broer. De moeder knuffelde het meisje: ‘Echt super.’ De jongen klom alleen op de kant. Ik fietste verder. Ik werd ingehaald door een Belkin-shirt. De eerste.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.