Nageslacht

Ik werd wakker met het woord nageslacht. Buiten krabde iemand langdurig autoruiten. Ik stond op. Gisteren had ik een goede vriend gefeliciteerd met de geboorte van zijn zoon en zijn vaderschap. De annonce van die zoon had de avond ervoor tussen mijn verjaardagspost gezeten. Aan de botergele envelop had ik niks vermoed; een neutrale postzegel met een oranje 1, een geprinte adressticker. Het kaartje liet zich moeilijk uit de envelop bevrijden. Het was duidelijk dat kaartje en envelop niet voor elkaar bedoeld waren. Ik zag de overbuurman in de schoongekrabde auto stappen. De overburen waren zestig jaar samen. Laatst vertelde de overbuurvrouw dat ze na het zoveelste gevecht met haar laptop haar vijftienjarige kleindochter een brief had geschreven. Dat had die kleindochter heel cool gevonden. Het was de eerste handgeschreven brief in haar leven via de post. Mijn goede vriend zou misschien ooit opa worden en brieven sturen aan zijn kleinkind. Dat dat nu pas tot me doordrong, kwam misschien ook omdat die zoon, die al meer dan een maand oud bleek en wiens vader ik de afgelopen negen maanden zeker twee keer had ontmoet, voor mij pas twee dagen bestond. Iets meer dan 43 jaar geleden zat ik in de donkere buik van mijn moeder temidden van al mijn familie op de verjaardag van mijn opa. Vier dagen later oefende ik voor het eerst mijn stembanden. Veel later hoorde ik dat ik voor de familie een complete verrassing was. Met acht pond was ik geen kleintje. ‘Hadden jullie ook geen vermoeden?’ vroeg ik mijn oom. ‘Tsja,’ zei hij, ‘de kleren waren eind jaren zestig wijder dan nu en het feminisme had het korset nog niet uitgeroeid. Maar gewoon was het niet hoor.’ Misschien kon mijn vriend dit raadsel voor mij oplossen.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.