Ik zag Maria Stuart, het toneelstuk van Friedrich Schiller, gespeeld door Toneelgroep Amsterdam. Stuart, gewezen koningin van Schotland, vlucht na de moord op haar man, waartoe zij opdracht heeft gegeven, naar Engeland, waar zij bescherming hoopt te vinden, maar wordt vastgezet door ‘haar zuster’ koningin Elizabeth. De katholieke Stuart is een achterkleindochter van de grootvader van de kinderloze protestantse Elisabeth, een rivale dus als het om de Engelse troon gaat. Aan het hof van Elisabeth zijn intriges, er wordt gekonkeld, er zijn adviseurs, er is een vonnis, er zijn verborgen agenda’s, er is een morrend volk dat om actie schreeuwt en adviseurs die daar heel nerveus van worden: een dode rivaal lijkt beter dan een levende. Maar niet als je de angst om het gezalfde hoofd van een koningin op het hakblok te leggen niet de baas wordt, zoals Elisabeth gebeurt. Toch gaat het koninklijke hoofd eraf, zij het pas bij de derde slag. Elisabeths handtekening staat onder het executiebevel. Als Elisabeth hoort van Maria’s dood, stelt ze de adviseur die het bevel heeft meegenomen en de adviseur die het heeft uitgevoerd aansprakelijk. Door de ogen van Schiller is koningschap ook in de zestiende eeuw al niet benijdenswaardig: je hebt je volk en parlement niet voor het uitkiezen. Elisabeth zat 44 jaar op de troon, tot haar dood. Ik las dat ze beschouwd wordt als een van de grootste staatshoofden aller tijden.
Categorie: blog
Middag
Ik had niet onder een steen gezeten – rond het middaguur dronk ik wat in een hippe tent schuin tegenover een politiebureau, daarna liep ik door een drukke straat, ik bezocht een groot museum, ik zat in een volle metro, ik verstond de taal van de mensen om mij heen –, en toch ving ik zes uur lang niks op over de moord op twaalf mensen en het verwonden van nog eens elf in de Franse hoofdstad. Later, via radio en tv, hoorde ik radio- en televisiemensen zeggen dat het vanaf het middaguur overal losbarstte. Waarmee ze dus bedoelden: bij ons barstte het los, in de (sociale) mediakanalen. Opwinding doet berichtgeving niet goed. Niemand had de aanslag opgeëist, niemand was nog opgepakt laat staan veroordeeld, en toch leek iedereen te weten in welke hoek we het moesten zoeken. Ik wist niet wat het vrije woord meer bedreigde.
Ochtend
Ik kwam weer boven de grond waar straks de falafelkar zou staan. Nu nog niet. Nu waren er nog geen scholieren met pauzes en lekkere trek. Ik stak over bij café Dijk, sloeg linksaf langs Albert’s Broodjescorner waar voor de NederlandSchoon afvalbak een zwarte mosselpan met zand stond en waar straks een bestelbus met vleeswarenplaatjes en de leus Onderweg naar jouw boterham op de flank zou komen voorrijden. In de Willem Kloosstraat zag ik de falafelkar op een parkeerplaats. Renate had er zin in en ik ook. Ze vond me een beetje stijf in de benen, maar was ook tevreden, had in het nieuwe jaar nog niet zo’n mooie pull strap and T gezien. Daarna liep ik over het Oostplein, langs het Havenziekenhuis waar ik ruim een jaar geleden even heel vaak was geweest, langs het Haringvliet waar een meisje met pikzwarte krullen een witte poedel uitliet, langs de Oude Haven waar een vrouw liep met grijze muts en een zwarte poedel en iets wat daar op leek maar dan wit en met stijl haar. Met Renate had ik nagedacht over een oplossing voor het probleem dat baby’s extreem vroeg wakker worden (zes uur) terwijl ze later, als puber, niet meer uit bed te krijgen zijn. Of dat evolutionair niet om te draaien viel.
Risico’s
Ik las het in memoriam van Ulrich Beck, de Duitse socioloog die in 1986 brede bekendheid verwierf met Risikogesellschaft. Het boek gaat over het falen van de industriële maatschappij om de door haar geproduceerde risico’s te beheersen: Tsjernobyl, gekkekoeienziekte, allemaal normale ongelukken, geen excessen. Toch beschouwde Beck niet zozeer de fysieke maar de ‘sociale explosiviteit’ van de moderne vooruitgang als het grootste gevaar in onze samenleving, waarin het niet langer gaat om de verdeling van welvaart maar om de spreiding van risico’s, en waarin niet meer de vraag naar sociale rechtvaardigheid centraal staat maar die naar veiligheid. Ik maakte kennis met het werk van Beck toen ik aan het begin van deze eeuw onderzoek deed naar werkende armen in Nederland en een collega Becks risicosamenleving verbond met Archie Bunker uit All in the family: de archetypische mopperaar die het ondanks keihard werken niet goed lukt zijn gezin van de modernste luxe artikelen te voorzien of op te klimmen op de maatschappelijke ladder. The American Dream haperde al in de jaren zeventig en Archie en Edith Bunker bezongen hun heimwee naar vroeger in ‘Those where the days’. Nu was vroeger ook niet alles: klasse, gezin en geslacht waren allesbepalend. Beck betoogde dat dat goeddeels verdwenen is en vervangen door de arbeidsmarkt als allesbepalende factor voor maatschappelijk succes waarvoor al heel vroeg keuzes gemaakt moeten worden over de juiste basisschool, middelbare school, vervolgopleiding, vrienden, waarna, eenmaal aan het werk, je voortdurend in competitie bent met ongeveer gelijkwaardige collega’s. Continu in de etalage om vooruit te komen. Volgens Beck is niet iedereen in gelijke mate in staat om voortdurend die juiste, cruciale keuzes te maken. Hoe triest ook voor die mensen en hun kansen op dit moment, het stelde mij gerust dat lang niet iedereen het talent heeft een perfecte etalagepop te zijn.
Noorden 4
Ik fotografeerde het bordje boven de deur in het halletje: ‘In deze kerk is het rooken en spuwen verboden’. De vader van mijn vriendin glimlachte en zei dat ze hier vroeger op hun klompen binnenkwamen. Ik snapte het verband tussen de klompen en de neiging te willen spuwen of roken niet helemaal, maar een mens moest niet alles willen begrijpen. Wel kwam ik op het idee dit bordje te gaan herinvoeren. Had de Chinese overheid haar inwoners ten behoeve van de Olympische Spelen dat gespuug net een beetje afgeleerd, hier nam het hand over hand toe, onder knullen met name. Bij de trap naar het orgel en de kerkbanken op het balkon hing een briefje dat de toegang voor jongeren onder de achttien ‘alleen onder begeleiding van (een van) de ouders’ was toegestaan. Mijn vriendin, die hier haar jeugdzondagen had gesleten, zei dat dat hard nodig was. Ze raapte snoeppapiersnippers op: kerkbankenbiks, zei ze. Haar vader veegde de zwarte bordjes met een wisser schoon, klaar om met een krijtje de teksten en liederen van de volgende dienst te ontvangen. Een toeristenbrochure zou dit kerkje als lieflijk omschrijven. Ik probeerde de houten kerkbanken uit, ontworpen toen het bovenbeen van de mens nog kort en sterk was, en keek naar de herenbanken voorin, dwars en hoger en met afdak en sierlijk houtsnijwerk, dicht tegen de schouderhoge hekken waarachter de ouderlingenbanken en de kansel. Weer thuis aten we Indiaas, gebracht door twee jongens in een auto.
Noorden 3
Ik leerde wat slikwerkers waren. Die groeven sleuven zodat het water dieper landinwaarts zijn vruchtbare slibdeeltjes kon afzetten en de landwinning veel sneller ging. Alle plaatsen die eindigden op -um waren terpen geweest. Wie op een terp woonde, woonde op het zand. Als er voldoende klei was aangeslibd werd tussen twee terpen een dijk gelegd. Dit dorp was zand, een kilometer noordwaarts begon de klei. De vader van mijn vriendin was begonnen met een paar koeien en twee paarden. Hij had aardigheid gekregen in aardappelen. Daarvoor huurde hij land, ieder jaar ander land, voor de broodnodige vruchtwisseling. Ook was hij aardappelkeurmeester geweest. Tegen boeren op het zand had hij wel eens gezegd dat je voor echt goede aardappelen op de klei moest zijn. Hij wees de schuur waarin zijn jaarlijkse aardappeloogst opgeslagen had gelegen, lang geleden alweer. Ik zag een rode trekker en een Lely kunstmeststrooier, een kleintje voor op de hefinrichting. Zo worden ze niet meer gemaakt, zei de vader. Het rook in de schuur net zoals in de schuur van mijn broer. De regering had op een gegeven moment besloten om de natuur zijn gang te laten gaan, en toen waren de slikwerkers hun werk kwijtgeraakt. Die hadden dat niet begrepen, zei de vader, en ik zag dat hij het ook niet begreep. Net zo min als hij begreep dat ze de vruchtbare klei in de Flevopolder gebruikten voor een golfbaan.
Noorden 2
Ik vroeg de vader van mijn vriendin of ik hem mocht kussen. Dat mocht. De moeder had ik al vaker gekust. Ook al waren we voor het eerst in het ouderlijk huis van onze vriendin, toch zag alles eruit alsof we het al ons hele leven kende. Zo werkt dat dus. Als de vriendschap maar lang genoeg duurt, is zelfs het onbekende al bekend. Straks krijgen we een rondleiding bij daglicht. We zullen nergens door verrast worden.