Beweging

boschDe man met het kabouterbaardje in het museumrestaurant had zijn magere billen nog maar net op de stoel neergelaten toen hij de stoel alweer schielijk achterwaarts schoof, omhoog schoot, schielijk een kaart van het belendende tafeltje pakte, die gaf aan de dame schuin tegenover hem en weer even schielijk als hij omhoog was gestoven ging zitten. Even later. Een man, ook al een baardje, pluizig dit keer, opnieuw magere billen, duwde met haastige gebaren het schuifje van het kathedraalbankdeurtje opzij, dook naar beneden, verrichte een schielijke handeling (ik vermoed het kantelen van de knielbank), schoot omhoog, ging schielijk zitten, en even schielijk weer staan. Kleefde het aan magere billen en malle baardjes? Even later. Bij de Bossche bollenkoning Jan de Groot keken we naar een oudere man met wit wafeltjeshaar, normale billen, gladde wangen, die zijn Bossche bol het ultieme tegenovergestelde van schielijk bekeek, benaderde, sneed en naar zijn mond bracht. Ergens speelde iemand met de pauzeknop tijdens een slow motion. Een jongetje van hooguit drie bestelde een oliebol en toen hij zijn vergissing in de gaten had, een Bossche bol mét chocola. R dacht trouwens niet dat een mens onder de dertig het woord schielijk nog kende.

Halfgeleider (2)

dienstWe hadden mijn vaders dienstkameraad wiens brieven ik herlas een keer bezocht, lang geleden. Hij woonde aan de andere kant van het land, liet ons de oude smokkelpaden in het bos zien. En de grens, dan wees hij naar een bos of een veld. De enige grens die ik kende had slagbomen, obstakels, wachthuisjes en mannen in groene uniformen met geweren. Misschien vroeg ik wel vol ongeloof: dus je kunt zomaar de grens oversteken zonder dat er iets gebeurt? Zonder dat een man met geweer op de rug in een paspoort koekeloert en Wilhelm tegen mijn broer zegt? (Altijd hetzelfde grapje). Misschien heeft de dienstkameraad gezegd: kom maar, ik herinner me hem als een aardige man, en hebben we het gedaan, onze voeten in het andere land gezet en leerde ik toen dat grenzen uitsluitend in onze hoofden bestaan, lijntjes getekend door mensenhanden op door mensenhanden getekende kaarten. Er was een hartelijke vrouw van wie we hele grote stukken vlaai kregen, een jongen die iets ouder was dan mijn broer, een jonger zusje. Acht of tien was ik, onmiddellijk verliefd. Later kwamen ze een keer bij ons. Ik klikte Facebook open, tikte de naam van de jongen die iets ouder was dan mijn broer – modern speurwerk vergt tegenwoordig niet veel meer dan een vingertop en internet (en semiconductors, maar dat wist ik op dit punt in het verhaal nog niet) –, kreeg een lange rij treffers, voegde de plaats toe waar ik die bossen had gezien en die vlaai had gegeten. Eén treffer bleef over. Alleen die achternaam: zijn vader schreef consequent een k, zelfs op de trouwkaart stond het zo, hier las ik een c. Ik bekeek zijn vrienden. Daar was zijn jongere zusje, daar zijn oudere zus, de foto’s onmiskenbaar. De leeftijd klopte. Ik stuurde een berichtje.

Halfgeleider

dienstSemiconductor. Ik wist zeker dat ik dit woord nooit eerder had getypt. Maar iedere dag draagt een verrassing. Ik zocht iets. Ik vermoedde het in een document in de la van het oude bureau, ik haalde enveloppen weg en bleef haken bij de brieven van een dienstkameraad van mijn vader. ‘Vriend,’ noemden ze elkaar in dienst, ‘vriend’ stond er boven de handvol brieven. Februari 1953: ‘Ik durfde haast niet te schrijven vriend […] Maar sinds ik van de radio heb vernomen dat er in Goudswaard geen slachtoffers te betreuren zijn, heb ik toch weer zoveel moed om de pen weer eens ter hand te nemen.’ September 1957: ‘Wij hebben nu ook een auto op de boerderij en als ik nu ’s in de buurt kom van jullie, kom ik ’s even aan lopen.’  December 1969: ‘Roken doe ik al lang niet meer … Sinds ze in Amerika voor de dag kwamen op tv […] dat het zo slecht was […] ben ik ermee gestaakt, ik geloof 1962.’ Hij leefde niet meer, de dienstkameraad. Ik had de rouwkaart in de fruitschaal in mijn vaders huis zien liggen. Daarbij een bankenvelop met op de achterkant in onvast handschrift en gedateerd een half jaar na het overlijden het begin van een verontschuldiging aan de echtgenote voor het uitblijven van een blijk van medeleven. Er waren redenen voor. Geen idee of de woorden ooit verstuurd waren. Ik dacht aan Arthur Daane uit Cees Nootebooms roman Allerzielen. ‘Iedereen kreeg fragmenten, niemand kreeg een hele film.’ De semiconductor, vraagt u? Heb geduld. Die komt.

De toestand in de wereld

krant2‘Het afgelopen jaar zal in de geschiedenis waarschijnlijk geboekstaafd worden als het jaar der generaals.’ Zo maakt een regionale krant eind 1952 de balans op. Generaal Eisenhower had net de verkiezingen in de Verenigde Staten gewonnen, Egypte, Irak, Griekenland, Venezuela, Chili en Cuba hadden een militair aan het hoofd van de regering gekregen. ‘De opmars der militairen’ noemt de krant het in ‘een wereld die sterk verdeeld is, waar het wantrouwen in hoge mate heerst en waarin de volken zich grote inspanningen moeten getroosten om aan de, uit de internationale spanning voortvloeiende eis van bewapening, te kunnen voldoen.’ Er is de Duitse kwestie, oorlog in Korea, oorlog in Indo-China, moeilijkheden in Perzië en het Nabije Oosten, problemen bij de opbouw van een Westeuropese defensie. 47.000 Nederlanders verlaten het land voorgoed, er is gedoe met Australië dat niet meer dan 16.000 landverhuizers opneemt, 7000 minder dat het jaar ervoor. Na de oorlog zijn al 120.000 mensen vertrokken, ruim 1 procent van de 10 miljoen en nog wat Nederlanders. ‘Ga je nu ook al oude kranten lezen?’ vroeg R. ‘Moet je ook eens proberen,’ zei ik, ‘verfrissend.’

16

groenteIedere krant heeft een rubriekje ‘Correcties & Aanvullingen’. Deze blog ook. 6 april schreef ik dat de jongste bediende bij de groentevrienden 15 jaar is. Hij is zestien, al een paar maanden. (‘Ze vertellen me hier ook niks,’ zei ik tegen de jongen. Maar zoiets hoort dan weer niet thuis in zo’n rubriekje.)

Overal

v&d2Ik las (herlas Allerzielen van Cees Nooteboom) en was in Berlijn (op de hoek van de Knesebeck- en de Mommsenstrasse van pagina 10, waar vlakbij de poes woont op wie ik onlangs paste, in de Kantstrasse van pagina 14, waar ik net als de hoofdpersoon Arthur Daane voor een rood licht wachtte met een vriend die zei dat daar alle grote toeristenhotels van Berlijn staan). Ik gaf mijn kaartje aan een conducteur en was in een trein. Ik zag een plastic tas van V&D (op de stoel naast een jonge vrouw aan de andere kant van het gangpad) en was op de bovenste etage van het warenhuis met het smalle buitenterras en het dikke restauranttapijt waar iedere dag kilo’s bladerdeeg van croissants en saucijzenbroodjes in werden gelopen die er iedere ochtend weer uit moesten worden gezogen (V&D: de eerste werkgever die mij testte en loonstrookjes toestuurde en mij belastingplichtig maakte). En dan was ik ook nog nabij een perron, een weiland, een begraafplaats, een stad, een dorp, nabij kantoortorens, nabij mijn neef als hij vandaag werkte.

Werk in uitvoering

graafjongensVoor de honderdste keer in twee jaar tijd verschijnen er mannen met rood-witte hekjes op een kar, een schop, een graafmachientje. Voor de honderdste keer gaan er stenen uit de straat, graaft een machientje een gat en ontstaat er een zandberg. Verderop gebeurt hetzelfde. ‘Op die pijp,’ zegt de man met de bril en hij wijst naar een buis, ‘ligt een steen. Daardoor trekt het drainagestelsel vacuüm. Nu plaatsten we een t-stukje en zo verhelpen we het probleem en dan moet het water weer even hoog komen te staan als in de singel.’ Ik monster de drie gezichten: geloven ze het zelf? Ze lijken overtuigd. ‘Dus dan daalt het grondwaterpeil met vijfentwintig centimeter?’ vraag ik. Nu lijken ze minder overtuigd. Als ik terugkom is alles dicht, de mannen weg, zand erover. Ik zoek tevergeefs naar de periscoopachtige luchthapper.