Opdracht

voetnootIk had nog nooit echt nagedacht over hoe het is als een kind eerder sterft dan zijn ouders. Tot 1982. Toen wees mijn opa me op de onnatuurlijkheid en onbevattelijkheid ervan, hij zei: er is niet eens een woord voor. Nu vond ik het ook geen pretje om halfwees te zijn geworden, en ik geloof niet dat mijn vader ooit zijn weduwnaarschap echt heeft kunnen accepteren, maar mijn opa had gelijk. Toen zijn dochter overleed bleef hij vader, hij kon zich niet tooien met een woord dat zijn droeve lot onderstreepte. De schrijver die ik iedere dag lees en van wie ik veel leer door zijn boeken en vooral door zijn dagelijkse werk in kranten en op internet, leefde jarenlang met de angst eerder dood te gaan dan zijn moeder. Anders gezegd: het was zijn levensopdracht niet dood te gaan zolang zij leefde. Zijn moeder overleefde Auschwitz. Deze week overleed ze, zevenentachtig jaar oud. Hij schreef dat met haar overlijden zijn belangrijkste opdracht was voltooid, dat hij nu rustig kon sterven. Al was de vraag of hij daar klaar voor was, een andere. Vanaf nu leefde hij in extra tijd. Naast het gestorven lichaam van zijn moeder wist hij dat het werk verder moest, meteen. De pen biedt in vrijwel alle omstandigheden houvast.

Indruk

senchaIk bezocht Simon Lévelt voor het eerst in Den Haag. Het was de dag na de tv-uitzending waarin de Keuringsdienst van Waarde onthulde dat Lipton suiker in zijn thee gebruikt om aroma’s aan te binden en dat niet op de verpakking vermeldt. In de Haagse theezaak stond een behulpzame jonge vrouw met kennis van zaken die me aan twintig groene, witte en kruidentheeën liet snuffelen, me inwijdde in de verschillende watertemperaturen van het theezetproces en haar theeliefdes met me deelde. Ik voelde me meer dan bevestigd in mijn stap, kocht ruim in, ze bood me zegeltjes, ik vroeg: heeft het zin, ik woon hier niet, en toen zei ze dat haar oom de zaak in Rotterdam deed. Toen de voorraad opraakte, bezocht ik de Rotterdamse vestiging. Ik meende in de man en vrouw de oom en tante van de jonge Haagse te herkennen, al baseerde ik dat louter op overeenkomsten in gelaatskleur, lichaamslengte en haarkleur die ik ergens in de regio Afghanistan, Pakistan, India plaatste. Hier geen kleine pillendoosjes om open te draaien en de thee te ruiken en ook geen ‘kan ik u helpen’. Ze stonden achter hun toonbank en wachtten af. Ik geloof niet dat we één woord buiten het hoogstnoodzakelijke hebben gewisseld. Ooit. Gisterenochtend ging ik weer. De biologische groene Sencha van de groenteboer was op en zelf had ik ook het nodige aan te vullen. Ik noemde hoeveelheden en soorten die zwijgend uit grote bussen werden gegoten, gewogen en in zakjes gedaan. Ik was inmiddels gewend aan de afwezigheid van psychologische bevestigingen als: oh, die vindt mijn dochter ook zo lekker, of: ik heb ook nog een hele mooie andere groene thee. Zij twijfelden niet aan mijn keuzes (noch aan hun producten), ik moest hetzelfde doen. Thee kopen in mijn stad was een oefening in volwassen zijn.

Verdiend

enkelsIk zag een jongen met rode wangen, een grote muts en een zwart t-shirt met korte mouwen over een blauw t-shirt met lange mouwen op een donkergrijze joggingbroek wachten tot het licht groen werd en hij verder kon rennen. Iets verderop fietste een jongen met blote enkels: korte sokjes in zijn nette zwarte schoenen, de pijpen van zijn nette spijkerbroek een stukje omgeslagen. Mode is lijden, had een kledingmodel mij ooit toevertrouwd. Bij het ziekenhuis vielen twee meisjes, de een in de bak op de voordrager, de ander opstappend, om met de fiets. Ik keek om, ze stonden weer, lachten. Ik had nagedacht over de gemeentelijke communicatiemevrouw, niet veel ouder dan de jonge mensen hier op straat, die de eerste melder van de wateroverlast een maand aan het lijntje had gehouden. Haar viel niks kwalijk te nemen. Ze was groot geworden in het tijdperk waarin politici Nederland een bv noemen en de gemeente een bedrijf. Een bedrijf heeft verdienmodellen. Tot het verdienmodel van een verzekeraar hoort bijvoorbeeld het standaard afwijzen van schadeclaims. Pas als een verzekerde protesteert, belandt zo’n schadeclaim op het bureau van een schadebehandelaar. Deze jonge gemeentevrouw had haar eigen verdienmodel ten behoeve van de bv nederland: één melding is geen melding. Ze was ons eigen product. We verdienden haar behandeling.

Kloof

johnbruijnzeelpadIk fietste over het John Bruijnzeelpad. Het slingerde langs een plas en door een park in een wijk die ik gebouwd had zien worden. Ik kende noch het pad noch mijn naamgenoot. Johnny, zoals het Stadsarchief hem liefdevol noemde, was milieuactivist geweest, en een actieve bewoner in mijn deelgemeente. Johnny was dood, de deelgemeente trouwens ook. Iets verderop, onder de snelweg door, begon de Lucy Vuylstekeweg. Volgens Parlement & Politiek was Lucy een vriendelijke Rotterdamse KVP-politica. Bij gebrek aan een fietsenstalling zette ik mijn fiets vast aan het bord van het gebiedskantoor van stadsbeheer. Binnen leerde ik van de gemeentelijke communicatiemevrouw dat één klacht geen klacht was, ze had er een standaardreactie voor: wateroverlast is gebruikelijk na rioleringswerkzaamheden, blablabla. Pas bij meer meldingen stuurde zij de klachten door naar het waterloket (waar Dennis zat die binnen tien minuten contact opnam met de burger in nood en er mensen op uitstuurde om te gaan meten en spuiten). De werkelijkheid was dat achter één melding twintig niet-gemelde problemen schuilgingen van mensen die erop vertrouwden dat de gemeente er wel mee bezig was, het net opgeleverde aannemerswerk controleerde op fouten, en ook wel zou zien dat stoeptegels verticaal in de grond verdwenen. De werkelijkheid was dat de gemeente dat niet deed. Burgers waren te goed van vertrouwen, behalve als ze communicatiemedewerker in overheidsdienst waren, dan dachten ze dat het hun taak was in iedere medeburger een af te wimpelen onnozelaar te zien. De waterjongens waren trouwens heel aardig. Ze hadden alle proppen weggespoten. Nu was het afwachten.

Water

rottebanbrugIk rende langs de naamgever van mijn stad. De veenrivier, ingeklemd tussen twee dijken, reikte een stuk hoger dan de weilanden aan de andere kant van de dijk, waar paarden en ganzen graasden, die weer iets hoger lagen dan de weilanden daarachter die weer hoger lagen dan de bebouwing. Omdat ik het gewend ben, aan dat onderaan de trap wonen, terwijl bovenaan een enorme badkuip vol water staat, doe ik of het normaal is, maar bij Aziaten op vakantie in Nederland vallen de monden altijd open. Niet onterecht. Sinds de rioleringsjongens klaar zijn hebben we water in de kruipruimte. Tientallen centimeters, nooit gehad. We zijn niet de enigen. Iemand die de kruipruimte als bergruimte gebruikt, was weken bezig geweest met een gemeentelijke communicatieafdeling voor iemand bereid was te komen kijken. Ik dacht: ik probeer het ook eens en vulde het digitale klachtenformulier in waarop je ook losliggende stoeptegels kunt melden. Nog geen tien minuten later werd ik gebeld door Dennis van Watermanagement. Iedere week meet ik nu de watervrije ruimte vanaf de begane grond – de eerste keer mat ik 45 centimeter, afgelopen vrijdag 47 centimeter, 80 moet het zijn volgens Dennis –, vul ik een klacht in en belt Dennis. Eerst begon Dennis over inklinking van onze kruipruimtes, zeg maar: eigen schuld, maar nu praat hij over verstoppingen in drainagebuizen, meetpunten die de aannemer niet heeft aangelegd en het gevaar dat bij al dat gewroet in de grond een wel is aangeprikt. Want die zaten hier. Ondergrondse badkuipen, zei ik. Zoiets, zei Dennis. Ik rende de hele ronde in 1 uur en 8 minuten.

Realisme

merkel2Ik kocht voor 16,30 euro specerijen bij de toko. Ik kwam niet vaak in dit winkelcentrum waar ooit op de nationale radio reclame voor was gemaakt vanwege de megastores en de meubelzaken. In de Etos werden nu kleren verkocht, in de naaimachinewinkel sportschoenen, in de Frozen Yoghurt kroketten van de Febo Express, in het uitzendbureau kip van KFC. Heel even vreesde ik iets anders aan te treffen op de plek van de toko. Het was er lekker druk. Achterin zaten twee Chinese dametjes op hun rollators te kletsen. Ik vond zelfs pure tamarinde, geen potje met toegevoegde suiker en andere troep, maar een pakje met alleen het vruchtvlees. Bij La Place las ik achterop het shirt van een sapmedewerker Proeven is geloven. Daar dacht ik lang over na. ’s Avonds zag ik op tv Angela Merkel, die zei dat ze zeven was toen de Muur werd gebouwd, wat een ernstige schending van het internationale recht was (net als wat Rusland nu in Oost-Oekraïne deed), en toch, zei ze, dacht niemand aan militair ingrijpen, omdat niemand geloofde dat het kon voorkomen dat DDR-burgers jarenlang in onvrijheid en dictatuur moesten leven. Merkel nam het niemand kwalijk. Ze noemde het een realistische inschatting. Eigenlijk zei ze: pech bestaat nog altijd.

Blind

defensie2Ik was er ooit geweest, in het statige pand tussen de Amerikaanse broodjesketen Subway en het café-restaurant Luden aan het Plein, dankzij een vriend die dient in de vaderlandse krijgsmacht. De kamer van de minister had ik toen niet gezien, maar die zag ik nu wel, omdat Twan Huys er was voor een interview. Ik snapte het wel. Hennis-Plasschaert was de enige minister met een historisch ministerie en statig werkmeubilair, dan ging je niet naar een kale Nieuwsuur-studio. Het ging over de oorlog in Oost-Oekraïne. De minister zei dat ‘het gevoel van erop of eronder nu wel was aangebroken’, en dat ‘dialoog de weg voorwaarts’ was. Ik vermoedde dat Poetin dat best kon onderschrijven. Wapengekletter was ook een soort dialoog. Ze zei het heel moeilijk te vinden om de situatie van nu te vergelijken met die van de Koude Oorlog. Dat was eerlijk. Ze had geen geschiedenis gestudeerd of iets anders in een richting die affiniteit met defensie verried. Ik leerde dat Russische militaire vliegtuigen vrolijk boven het Europese luchtruim vlogen. Blind, met alle transponders uit. Je kon het zien als een daad van assertiviteit, zei de minister (ik dacht aan het uitschakelen van mijn telefoon toen ik vorige week de Hofstad in reisde, om onder de radar te blijven), maar ook als een daad van agressie. Die toestellen moesten natuurlijk onverbiddelijk naar beneden worden gehaald, maar wie durfde als eerste de trekker over te halen? Kon je een wereldbrand met zekerheid voorspellen? Florian Illies schreef een prachtig boek over het jaar 1913. Het broeit, maar misschien niet eens zoveel meer dan in een ander jaar, en verder voltrekt het leven zich in al zijn gewoonheid. Ikzelf at stamppot, zuurkool en boerenkool, liefdevol klaargemaakt door vrijwilligers met ontmoeting als doel, een jongen speelde gitaar, een amanuensis die tegenwoordig toa heet, vertelde over haar middelbare school die goede sier maakt met het verstrekken van iPads aan alle leerlingen. Niemand was bezig met geld opnemen en een veilig heenkomen zoeken.