Later zou ik de dierbare over wie ik me de afgelopen maanden te veel zorgen maakte van harte bedanken. Zonder haar, zonder haar niet aflatende bijzondere omstandigheden, zou ik deze stoomcursus ‘geen zorgen maken over dingen waarop ik geen invloed heb’ nooit in zo’n rap tempo hebben kunnen doen. Of nee, ik ging haar niks vertellen. Zuiver gezien had zij er niks mee van doen, ook haar bijzondere omstandigheden niet. De zorgen waren mijn probleem.
Ze was niet de eerste, andere dierbaren waren haar voorgegaan. Verscheen hun telefoonnummer op mijn scherm dan ging ergens in mij de paniekknop automatisch aan, zelfs als ze voor iets leuks of onbenulligs belden. Ik toverde net zo makkelijk beren op de weg als ik ademhaalde. De gedachte dat ik nú, onmiddellijk, iets moest doen, beukte altijd tegen mijn hersenpan. Met name ’s nachts hadden de potentiële rampen die volgden op de problemen ruim baan om samen met die beren urenlang door mijn hoofd te stampen.
Maar ik ging er niet over. Ik was niet de eigenaar van andermans situatie, ik wist niet of de ander de situatie net zo problematisch vond als ik, en net zoveel vrees had voor de mogelijke gevolgen. Mijn ratio kon het allemaal bedenken. Maar tussen weten en ingeslepen reactiepatronen gaapte lange tijd een oceaan. Toen R onlangs op zo’n groot berenmoment adviseerde om mijn dierbare in haar sop gaar te laten koken en ik zijn advies dankbaar omarmde en tegelijk de paniek en vrees uit mij weg voelde rollen, wist ik dat de oceaan een sloot was geworden.
Ik liet de dierbare natuurlijk niet los.