Appeltaart

Vriendin Z wil taart leren bakken. ‘Welke?’ vraag ik. Maakt niet uit. Lust ze appeltaart? Ja. Dan wordt het appeltaart, wat is er Nederlandser dan appeltaart. Ik vraag vriendin M om haar recept. De roem van haar appeltaart reikt tot ver voorbij haar eigen vriendenkring en die van haar kinderen.

Durft Z vandaag over de gladde stoepen naar mij toe te komen? Ze gaat het proberen, en anders neemt ze de metro of de bus. Het is natuurlijk godgeklaagd dat 99 procent van alle sneeuwruiminspanningen gebeurt voor de automobilist en dat fietsers en wandelaars kapot kunnen vallen. Een paar doorgaande fietspaden zijn weliswaar schoongemaakt, maar op de metro-overgangen en andere fietskruisingen is het klunen over een ijsschotsige bende. De lopende burger kan al helemaal verrekken. Geen enkel trottoir is sneeuwvrij gemaakt, de toegangen naar de metroperrons zijn door de vele voetstappen spiegelgladde ijsvloeren.

Het sneeuwruimen is een door-en-door discriminerende aangelegenheid: discriminatie van armen, van ouderen en gehandicapten, van jongeren. En van vrouwen. Ho ho, draai je hier niet een beetje door, mevrouw Bruijnzeel? Nee, Caroline Criado Perez toont het in haar boek Onzichtbare vrouwen met harde cijfers aan, ik las erover in een interview in Trouw in 2019. Ambtenaren in de Zweedse gemeente Karlskoga kregen de opdracht het sneeuwruimen door een genderlens te bekijken. ‘Wat bleek?’ zegt Perez. ‘Sneeuwruimen gebeurde op een seksistische manier. Het begon bij de grote verkeersaders en eindigde bij de stoepen en fietspaden. Eerst werden dus de mannen geholpen, die pakken vaker de auto. Vrouwen gaan eerder wandelen of fietsen en doen dat via een ander patroon. Ze brengen vaak eerst kinderen weg en doen na afloop van hun werk nog boodschappen.’ Toen het schema werd omgedraaid – eerst de stoep en de fietspaden, daarna de wegen – bleek dat ook nog eens lucratief. Voetgangers raken in de sneeuw vaker en zwaarder gewond dan automobilisten. Door een ander opruimschema nam het aantal ongelukken in Karlskoga dus af. Maar in het Rotterdamse stadhuis heeft nog niemand het boek van Perez gelezen, of werken alleen maar mensen die nooit te voet hoeven.

Over de ijzige trottoirs haal ik bij de groentevrienden Elstars. ‘Wij willen het resultaat straks best keuren hoor,’ zegt jonge groentevriend N. Thuis schil ik de appels, ook de rozijnen wel ik warm water. Dan gaat de bel. Z is met de metro gekomen, maar ze is hier bij de garageboxen toch nog bijna onderuit gegaan. Ze doet haar schoenen uit, zet ze op een dweil en pakt mijn gympen. Ze loopt niet graag zonder schoenen, haar kapotte voet heeft steun nodig.

Ik maak thee voor haar. Wil zij alvast beginnen? Ja, goed, wat moet ze doen? Ze draait de oven op 175 graden en weegt 300 gram zelfrijzend bakmeel af, dan gaat ze de appels in blokjes snijden. Ik meng 150 gram witte basterdsuiker door het meel. ‘Zoveel suiker?’ roept Z. Ik weeg 180 gram boter af en ga die in blokjes snijden en door het meel roeren. Dan klop ik nog een eitje los en giet de helft bij het meel-suiker-botermengsel. ‘Wil jij het deeg maken?’ vraag ik. Ik ga verder met de appels, zij gaat kneden. Ze heeft het vaker gedaan, dat zie ik zo. Als ik klaar ben met de appels meng ik er de rozijnen zonder het weekwater en een eetlepel kaneel doorheen. Z kijkt al knedend goed toe. Dan doe ik bakpapier op de bodem van een springvorm en vet die in.

Het deeg is inmiddels een mooie bal. Wil Z de bal in twee stukken verdelen? De ene een beetje groter dan de ander. Zij gaat met de grootste bal aan de slag en drukt die gelijkmatig uit over de bodem van de springvorm. Ik pak een deegroller en verdeel de andere bal in twee delen. Van één deel ga ik een lange smalle strook rollen. Dat wordt de zijkant. Als de springvorm helemaal bekleed is met deeg, kieper ik de appels erop. Dan ga ik opnieuw met de deegroller het resterende deeg dun uitrollen en snij er stroken van. Die geef ik aan Z die ze in een mooi patroon op de appels legt. Zo? Ja, wat je mooi vindt. Tot slot kwast ze de andere helft van het ei over de bovenkant en kan de taart de oven in.

Z gaat fietsen op de bureaufiets in de woonkamer. Ze mist de sportschool verschrikkelijk. Op haar werk is een loopband en een kapotte fietstrainer, maar het is behelpen. Op haar werk heeft ze dikke kleren aan (ze werkt met planten in een tentachtige ruimte, het is er een graad of tien, vijftien), daar heeft ze geen sportkleren aan waarin ze lekker kan zweten. Alle apparaten die ze nodig heeft om haar lijf soepel te houden, om haar been sterker te maken, om weer af en toe wat gevoel in haar kromgetrokken tenen te krijgen, staan onbereikbaar achter gesloten deuren.

‘Het ruikt lekker,’ roept ze vanaf de fiets. Na 55 minuten haal ik de taart uit de oven. ‘Wil je straks koffie?’ vraag ik. Ja, dat wil ze wel, met warme melk. ‘Cappuccino,’ zegt ze. Thuis kan ze geen koffie meer maken. De butagasbussen die ze altijd bij de Action koopt en die ze in de eenpitsbrander stopt waarop het hele koffieritueel van bonen branden tot koffiezetten gebeurt, zijn allang op, en de Action is dicht. ‘Kunnen we even kijken op de laptop?’ zegt ze. Ja, dat kan, de taart moet nog een beetje afkoelen. We gaan naar click&collect van de Action. De gasbus kost 1,22 euro. ‘Je moet voor minstens 15 euro kopen om een bestelling te doen,’ zeg ik, ‘dertien bussen.’ ‘Geeft niet,’ zegt ze, ‘doe maar.’ Ik druk op de plus-knop, maar na vijf komt er een bericht in rode letters: maximum bereikt. ‘Ze willen niet verkopen,’ zegt Z, ‘we gaan kijken naar nog meer spullen.’ Ik zeg: het is allemaal zo goedkoop, we moeten wel duizend dingen bestellen.

Ik ga koffie maken, melk opwarmen, de taart aansnijden. We roepen R die boven een preek aan het schrijven is. ‘Echt heel lekker,’ zegt Z. Ze zit in de warmte van de middagzon op de bank, benen omhoog, een warm stuk appeltaart aan haar vorkje, cappuccino onder handbereik, buiten koud, binnen warm. Een perfecte dag voor appeltaart.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.