Tompouce

Koningsdag. Ik heb er niks mee, ik ben een kind uit het Juliana-Beatrix-tijdperk, maar het voelt als een vrije dag. ‘Zal ik lekkere broodjes halen?’ Dat vindt R feestelijk. Het is niet druk in de supermarkt. Op een geprint A4’tje boven de gebaksvitrine staat dat de oranjetompoucen uitverkocht zijn.

Ik ben opgegroeid met de tompoucen van bakker Voordijk uit Oud-Beijerland, en zoals die de intens gele pudding maakte zonder daar nog een laagje slagroom bovenop te spuiten, lukt bijna niemand. En dan ook nog met een witte bovenkant. Ja, een witte bovenkant. ‘Dat bestaat niet,’ zei R ooit. Een tompouce was volgens hem roze. ‘Een tompouce is wit,’ zei ik. ‘Je bent niet goed wijs,’ zei R. Ik vond bewijzen. R vond ook bewijzen. Zijn er huwelijken gesneuveld op de kleur van tompoucen?

Met de broodjes van de supermarkt loop ik naar de bakker. Ja, dat is raar, en ja, de oranjetompoucen zijn daar ook op, maar om twaalf uur krijgen ze weer nieuwe. Ik loop door naar de bakker op de hoek. Daar staan ze al in de we-gaan-zo-lekker-naar-huis-stand.

Na het ontbijt haal ik de luie tuinstoel uit de ruimte onder het terras en ga erin liggen met het boekenweekgeschenk. Om vijf voor twaalf loop ik weer naar de bakker. Er mogen maximaal drie mensen naar binnen. Als ik aan de beurt ben, vraagt ik: ‘Zijn ze er al?’ De jonge vrouw, die ik volgens mij een paar uur geleden ook sprak, schakelt even, zegt dan: ‘Nou, uuh, we hadden ze en toen waren ze binnen tien minuten weg.’ Jammer.

Thuis ga ik weer in de luie stoel liggen en lees verder in Annejet van der Zijls Leon & Juliette, een mooie, moeilijke liefdesgeschiedenis tussen een zwart meisje in Charleston en een witte jongen die in 1820 het verarmde Nederland ontvlucht om in de Nieuwe Wereld fortuin te gaan maken. Charleston, schrijft Van der Zijl, had nog nooit een dag zonder slaven gefunctioneerd, en was in het zo zwaar aan slavernij verslaafde zuiden van Amerika ‘de hardnekkigste junk van allemaal’, omdat het iedere verbeelding miste hoe het anders zou kunnen, al ging het overal in de westerse wereld inmiddels anders.

Ik zit vlakbij het bloemperk waarin ik vorig jaar een wild bloemenmengsel heb gezaaid. Er komt weer van alles op. Op mijn telefoon open ik de plantenapp: fotootje maken, kiezen voor blad of bloem en dan gaat een toverfee in een dik plantenboek zoeken naar gelijkenissen. Dat groen met die kussentjes vol witte bloempjes is zilverschildzaad, die zachtgele bloemen heten slaapmutsjes, natuurlijk, ’s avonds als het koud is sluit de bloem zich en heeft dan de vorm van… juist ja. Dan zijn er zaailingen die misschien komkommers zijn, maar tuinjudaspenning zou ook kunnen. Afwachten maar. De boerenpioenen die sinds kort in de volle grond staan, groeien geweldig. Dan is er nog iets dat snel groeit en inmiddels veel blad heeft en dat heel even door de app herkend wordt als gewone berenklauw, maar waarschijnlijk toch de gewone melkdistel is.

Aan het einde van de middag heb ik Leon & Juliette uit. Bij het dorp Monster, waar de twee geliefden in een grafkelder voor eeuwig bij elkaar zijn, zal ik voortaan altijd aan deze liefdesgeschiedenis en de slavernij denken: het beste en het slechtste waartoe de mens in staat is.

‘Hebben we nog iets nodig voor het eten?’ vraagt R. We lopen naar de supermarkt, nemen allebei een kar, zonder kar komen we er niet in. Zelfs de zelfmaaktompoucepakketten zijn op. R vindt tompoucen in het vriesvak, roze, vier voor 1,25 euro.

Ze smaken naar bordkarton.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.