In de hoek van het restaurant drie grote, identiek gedekte tafels met bordjes erop. Hier zal de groep gaan eten waarvan we vanmiddag plukjes hebben gezien. We zagen ze op de parkeerplaats toen we aan kwamen wandelen, ze haalden rolkoffertjes uit hun kofferbakken, ieder voor zich uit hun eigen auto. We zagen ze bij de receptie vragen om stiften, we zagen ze twee aan twee overleggen in de wandelgangen. Hun kleren houden het midden tussen kantoor en vrije tijd.
We gaan zo ver mogelijk van de grote tafels af zitten. Als we het hoofdgerecht al bijna op hebben, zegt G: ze zijn laat. Ik zeg: zulke dagen bestaan altijd uit drie blokken, een ochtendblok tot de lunch, een middagblok tot de middagsnack en dan nog dat slopende derde blok, waarna je heel graag onmiddellijk fatsoenlijk zou willen eten, maar voor de groepsdynamiek moet er eerst nog aan de bar geborreld worden.
Oh ja, zegt G, die middagsnack.
Om acht uur komen ze binnen, het glas uit de bar nog in de hand. Ze zijn niet luidruchtig. We proberen in te schatten wat hen bindt. G zegt: Rijkswaterstaat. Ik ben er te lang uit om zulke groepen nog te lezen, misschien ggz, misschien een gemeente, al betwijfel ik of die aan zulke teambuildingdingen nog geld durven uit te geven.
Een jongen van de bediening vraagt of hij nog iets voor ons kan doen. Ik zeg: we hebben een weddenschap over die groep. Weet jij in welke sector ze werken? Nou, zegt de jongen, de sector weet ik niet, maar de bedrijfsnaam is Universiteit Tilburg.
Ook over de tafel met de drie jonge mannen achter ons hebben we gefilosofeerd. Tuinaanleg, zeg ik. G denkt aan de bouw, maar twijfelt sinds die ene knul die ik voor het eten tegenkwam in de sauna, naar de piano liep en daarop van alles door elkaar begon te spelen tot en met de negende van Beethoven; een stuk dat G erg ontroerde.
Als we klaar zijn, lopen we langs de mannen. Dank voor de muziek, zegt G. Wat brengt hen hier? Ze zijn duikers, bezig met een klus in Burgers Zoo, aquaria schoonmaken. Als ze hier klaar zijn, gaan ze door naar het Dolfinarium.