Last van de pezen, dat krijg je als je met een sloophamer werkt. De oudste van de ploeg legt het uit aan de jonkies, twee Poolse knullen. De ene is klein en lacht guitig. Hij is net uit de ziektewet, een gebroken vinger. Hij laat me zijn hand zien. Ik zie een bandje om zijn middel- en ringvinger. De kleine is de spraakzame. Zijn landgenoot heet Adriaan en heeft de slaap nog in zijn ogen. ‘Zijn jullie verdrietig?’ vraag ik. ‘Polen, WK?’ ‘Ah,’ zegt de kleine, ‘het is jammer, maar wij kunnen er niks aan doen.’ Maar die pezen dus. De oude rot is 52 en zegt dat hij er soms last van heeft, dat de zenuwen in de pezen geen signalen meer doorgeven. Maar er is dus een collega van 36 en die heeft het nu al. ‘Dat is te jong.’ Ze werken hard en netjes. Ze overleggen veel. Pas als je gaat hakken, zie je wat er onder zit en hoe het verder moet. Ook de chirurg weet pas echt wat hij aantreft als hij gaat snijden en de boel openlegt. Kunnen die afdeklatjes straks weg? Hoe scherp mag het afschot zijn? Is er jaren geleden uitgehakt om de roestvrijstalen goot te kunnen plaatsen? Eigenlijk moeten de zijmuurtjes geïmpregneerd worden om er zeker van te zijn dat er geen vocht onder de nieuwe vloer komt. De oudste heeft een zwarte Mexx broek aan. De band is van elastiek en hangt halverwege zijn billen. Daaronder een grijze onderbroek. De stroopwafels en chocoladekoeken laten ze onaangeroerd. De Poolse jongens eten witte boterhammen. De oude rot rookt zware shag, dat heb ik al heel lang niet meer geroken.