Vijver

Ik dacht er een keer aan in een voorjaar. Maar toen dreef er al een enorme klont kikkerdril. Later boden de tuinmannen het aan te doen, maar toen zwommen de eerste kikkervisjes net uit. Ik dacht er een keer aan in de late zomer, maar precies dat jaar wilden de kikkervisjes maar geen kikkers worden en uitspringen. Ik dacht er een keer aan in de late herfst, maar was bang de winterslaap te verstoren. Nu was het ijs in de vijver gesmolten en zag ik kinderen zonder jas buiten spelen en ik wist dat ik het ijzer moest smeden voor het gepaar weer begon. Ik legde een net – zo’n net dat je over je frambozen of aardbeien kunt spannen – op het vijverbruggetje. Dat bruggetje is eigenlijk ook een soort net, maar dan van metaal. Daarna pakte ik het schepnet, stak het in de vijver en schraapte zachtjes over de bodem. Ik leegde het schepnet op het net en herhaalde dat geschep misschien wel honderd keer. De bladervracht was enorm. Bij de tiende keer sprong er een kikker – of een pad, ik ben er nog altijd niet goed in – over de natte bladerberg. Dus toch, dacht ik. Ik pakte een emmer, vulde die met vijverwater en gooide daar wat blad in. Mijn hele daad was een impuls en mijn voorbereiding slecht. Ik hield het schepnet voor de rand van de brug, daar waar de kikker bezig was terug in de vijver te geraken. Toen hij was gesprongen liet ik hem uit het net in de emmer plonzen. Ik pakte de pomp. Aan de wateroverlast in de kruipruimte hebben we een puike pomp overgehouden. Ik sloot de afvoerslang aan en rolde die via de brandgang tussen de tuinen door naar een gemeentelijke afvoerput. Om de slang op zijn plek te houden pakte ik een half aangebroken zak mestkorrels en plaatste die op het uiteinde van de slang. Toen dompelde ik de pomp in de vijver. Ik moest weer even uitvogelen hoe het ook alweer ging, dompelaar niet omlaag, maar omhoog, even een heveltje maken van de slang en toen liep het. Naarmate het waterpeil zakte, zag ik meer kikkers. Ze waren groot en klein en dik en heel hard bezig om aan mijn geschep te ontsnappen en uit de vijver te komen. Ik probeerde me voor te stellen wat ik zou voelen wanneer een bulldozer dwars door mijn huis heen denderde waarbij de vaste grond onder mijn voeten met de minuut kleiner werd. Midden in de nacht. Zonder waarschuwing. Maar ik kon niet meer terug, dus ving ik ze met het schepnet en deed ze in de emmer. Een kleine zat als een rugzak op een grote. Zodra ze in die emmer zaten, zag ik hun korte voorpoten en hun lange achterpoten langs de wand van de emmer bewegen en weer terugglijden. Die emmer was natuurlijk veel te klein. Ik had zo’n grote cementteil moeten klaarzetten, en die had ik ook wel, maar die stond met duizend liter doorgelekt water onder het terras. Ik dacht aan de emmers die ik in Chinatown New York had gezien, waar misschien wel honderd kikkers in zo’n emmer zaten. Vanwege meer geluk dan wijsheid was het waterpeil in de emmer voor de meesten te laag om de rand te halen. Ik zette de pomp uit en begon weer blad te scheppen. Het schepnet begaf het. Ik zette de pomp weer aan. Het waterpeil was nu heel laag. Ik pakte een plastic blik (zo eentje van een stoffer) en schepte blad en zand van de bodem. Er sprongen nog drie kikkers heen en weer. Ik probeerde ze op het blik te krijgen, twee lieten het toe. Zodra het contact er was, maakten ze zich klein en doodstil. PTSS schoot de hele tijd door mijn hoofd, PTSS, deze kikkers leefden nog, maar zouden straks bezwijken aan de enorme lading stress die zich in hun kleine opgeblazen lijfjes tot in hun zwemvliezen vertakte. Was het niet morgen, dan wel volgend jaar als die herinnering aan die ruwe verstoring van de winterslaap weer terug kwam. Eentje liet zich niet vangen. Ik vouwde het net over de bladervracht, een rollade van blad, en liep met mijn laarzen over de rollade om het water eruit te persen. Ondertussen bekeek ik de emmer. Zeven kikkers. Hoe waren de verhoudingen in de vijver geweest? Had ik vijanden op elkaar gegooid? Ik trok de uitgeperste rollade van de brug en pakte de tuinslang. De sproeikop had de winter niet overleefd, uit piepkleine gaatjes aan de zijkant spoot water.  Jammer, maar voor nu niet erg, voor wat ik wilde doen had ik de tuit met de harde straal nodig. Ik draaide de tuinkraan open en begon de brug schoon te spuiten en daarna de wanden van de vijver. De overgebleven kikker liet zich een beetje meevoeren in de nieuwe plasjes water. Ik zette de pomp weer aan. Ik ontdekte dat ik met de waterstraal alle restjes kroos richting de pomp kon spuiten in de hoop dat de pomp ze afvoerde. Toen er geen schot meer in zat, liep ik door de brandgang naar de gemeentelijke afvoerput. Daar zag ik de mestkorrelzak in een enorme plas water drijven; op sommige plekken stond het water al tot halverwege het voetpad. Ik liep terug, zette de pomp uit, pakte een bezem en probeerde de afvoerput schoon te vegen, maar het euvel zat dieper. Op één plek was het water al bezig naar een volgende afvoerput te lopen. Ik besloot dat ik niet meer kon doorgaan met pompen, er woonde mensen bij die put, die konden vanachter hun ramen precies zien wie dat waterballet voor hun deur veroorzaakte. En ik ben een angsthaas als het op ruzie met de buren aankomt. Dus sleepte ik de mestkorrelzak en de slang terug de tuin in – alsof ik daarmee mijn sporen kon uitwissen – en begon met een teil en een beker en dat blik het laatste water, en vooral het kroos en het zand van de bodem te scheppen. Maar waar liet ik al dat water? Ik kieperde een volle emmer aan het einde van de tuin achter de grassen, ik kieperde een tweede emmer leeg achter de blauwe druifjes waarvan er eentje al voorzichtig in bloei kwam, ik kieperde en passant de laatste kikker toch nog in de kikkeremmer, ik kieperde een derde emmer achter de jucca, een vierde emmer verdween naast de druif. Al was de kikkeremmer ogenschijnlijk rustig, ik kon het werk vanwege die kikkers niet stilleggen tot morgen en de vijver een hele avond en nacht en ochtend leeg laten. Ik wist al niet eens wat voor kwaad ik tot nu toe had aangericht in het leven van deze acht schepsels. Toen ik zo goed en zo kwaad het laatste zand en de laatste kroosjes uit de vijver had geschept, legde ik de tuinslang in de vijver en zette de kraan aan. Ik liet de vijver tot halverwege vollopen en zette de kikkeremmer in het water. Ook in de emmer verhoogde ik het waterpeil. Toen viel de avond. De volgende ochtend googelde ik op kikkers en winterslaap. Ik ontdekte dat die acht dikke kikkers een wonder waren. Zo’n karrenvracht blad was helemaal geen voedsel of beschutting zoals ik naïef dacht, maar zorgde voor slechte gassen, de ijslagen tot twee keer toe sneden ze af van het zuurstof. Ik stond op en zag alle kikkers in de vijver zwemmen. Zoals kleine kindjes dat doen, hun kopjes overdreven boven het water. Ze probeerden eruit te klimmen. Ik zette de kraan weer aan om het waterpeil tot aan de rand te brengen. Ik wachtte tot de eerste kikker op de rand ging zitten. De clematis bloeide trouwens prachtig, zelfs die rechtste die het vorig jaar zo moeilijk had, deed dapper zijn best.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.