Ik bestelde vijf mandarijnen, een bak aardbeien, vier peren. R pakte een dadel uit een bakje waarboven stond: wel proeven, niet eten. Ik had het al eerder zien staan, maar snapte het niet. Ik hou niet van dadels. De groentedochter vroeg of ik misschien nectarines wilde. Ze waren rijp. Uit de vitrine pakte ik platte peterselie. R vroeg of ze een goede dag had gehad. De groentedochter schudde haar hoofd. Zodra Sinterklaas in het land was, werd het bij hen stil. Zo ging dat al jaren. We pijnigden onze hersenen: aten mensen alleen nog chocoladeletters en geen appels meer? Alleen nog pepernoten en geen boerenkool? Hingen mensen groente en fruit aan de wilgen zodra de winterjassen aan gingen? Was het de oude reflex van vetvoorraden aanleggen nu de winter kwam? R dacht het dat het te maken had met de routes: mensen moesten naar speelgoed- en cadeauwinkels en die waren hier niet echt. Ik dacht aan de mandarijnen en wortels die in de kinderschoenen moesten.