Ik zei tegen het meisje met het bijna witte haar dat ze fantastisch schommelde. Ik zei het niet zomaar, ze had de slag gewoon goed te pakken: gestrekte benen als ze naar voren kwam, gebogen benen onder het zitje als ze achteruit ging, stevig trekkende handen aan de zwarte touwen. Ze durfde alleen nog niet achterover te hangen, maar dat kwam vanzelf, ze was nog een peuter. Ik wist het Engelse woord voor schommel niet meer, maar voor de rest brabbelde ik haar moedertaal prima en ze leek alles goed te begrijpen, want ze babbelde gewoon terug. Haar vader, die mijn achterneef is, waardoor het meisje op de schommel dus mijn achterachternichtje was, zei dat ze waarschijnlijk blij was om eindelijk weer eens iemand te ontmoeten die goed Engels sprak. Haar opa, mijn neef dus, zei dat hij niet veel verder kwam dan yes en no, maar het ging prima, zei hij, en hij knuffelde zijn kleindochter flink, die overmorgen weer terugvloog naar Amerika. Ik had mijn achterneef voor het laatst gezien op de verjaardagen van zijn opa en oma, toen hij nog een klein jongetje met krulletjes was en ik een niet veel groter meisje met heel steil haar, hij had er geen herinnering aan. Het was dus eerder een kennismaking dan een weerzien, en toch lag er een gedeelde basis, we deelden dezelfde voorouders, dezelfde achternaam en we waren allebei de veertig gepasseerd, de leeftijd waarop wortels belangrijk worden.