Ik opende een doos van Salohill. Er had ooit éénkiemig suikerbietenzaad ingezeten, 4 x ± 100.000 korrels stond in bruine drukletters op de zijkant. Het kwam van de B.V. Hollands Zweedse Zaadmij Amsterdam, maar op de rode dozentape die was versierd met groene suikerbieten stond ‘Bennebroek’. Het waren handige dozen, kleiner dan een verhuisdoos, perfect voor boeken. Uit de doos pakte ik ‘Het gat in de heg’ van W.G. van de Hulst, vierde druk. De eerste zin luidde: ‘Wij wisten een plekje, dat niemand wist.’ Daaronder lag ‘Het huisje in de sneeuw’, ook van Van de Hulst, uit april 1932, vijfde druk. Iemand had met een pen de e in hee-le doorgestreept en de o in groo-te en de ch in bosch en zo door tot de o in droo-men-land op de laatste bladzij. Dat moesten mijn nichten gedaan hebben, met een pen kwamen wij niet eens in de buurt van een boek. In die bietenzaaddoos zat ook het lagere schoolrapport van mijn moeder. Ik ontdekte dat het schooljaar toen liep van 1 mei tot 30 april. Omdat mijn moeder op vijf mei jarig was, was ze al bijna zeven toen ze in 1939 naar school mocht. Voorin stond dat het boekje het eigendom van de leerlingen werd als zij de school voor goed verlieten, daarom werd ‘een zindelijke behandeling van dit boekje ten zeerste aanbevolen’. Op de eerste en de zevende klas na, viel mijn moeders lagere schooltijd samen met de oorlog. Ik had net ‘s middags in de Kunsthal de tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in honderd voorwerpen’ gezien. Mijn moeders vlijt was al die jaren goed voor een acht, haar gedrag ook, met uitzondering van de vierde klas, het tweede en derde rapport, najaar 1942, voorjaar 1943: toen duikelde haar gedrag naar een zes en een zeven. In het jaar 43-44 kreeg ze maar twee keer een rapport, de zesde klas van mei 1944 tot april 1945 ontbreekt helemaal, in de zevende klas, 45-46, volgt nog een keer een rapport. Dan is er geen onderwijzer meer die ondertekent, alleen nog het hoofd der school, die al die jaren dezelfde is gebleven. In de doos vond ik ook een plakboek vol tekeningen ter herinnering aan mijn kleuterschooltijd. Op een van die tekeningen luidde de opdracht: teken jezelf. Nu kijk ik af en toe naar dat getekende meisje met grote blauwe ogen en lang bruin haar in een paarse trui en een stoere strakke broek. Zo verlegen was ik niet.