Ik bestelde een groot ontbijt in Berlin aan de Kleine Markt in Antwerpen. Ik vroeg of ik in plaats van het chocoladebroodje een gewoon broodje mocht. De serveerster zei dat het maar een heel klein chocoladebroodje was. Ze hield haar duim en wijsvinger vijf centimeter van elkaar. Oké, zei ik. Even later zette ze twee grote borden voor me neer: een met rauwe ham, gekookte ham, kaas, een ei in een eierdopje, gedrapeerd rondom een toef groen, en een bord met sneden stevig brood, een croissant, een potje jam, een kaiserbroodje. Ik zocht het vijf centimeter grote chocoladebroodje. Ik dacht: waarom zoek ik dat wat ik niet wilde hebben?
Aan het tafeltje voor mij gingen een jongeman met de slaap nog in zijn haren en een bejaard dametje zitten. Zij zette haar donkerblauwe handtas op de stoel naast haar en hing haar stok aan de rugleuning, hij stroopte zijn leren jack van zijn bovenlijf, zij hield haar donkerblauwe gladde mantel aan. De serveerster zette een groot glas thee en een De Koninck op hun tafel. De jongen dipte het theezakje in zijn glas. Van het dametje zag ik alleen de rug. Ik keek net zolang tot ik een glimp opving van het wijde bierglas dat zij naar haar lippen bracht. Er zijn vrienden die vaker ‘ongelovige Thomas’ gebruiken dan mijn naam.
Er kwam een oud baasje binnen, met zijn linkerhand haalde hij een pet van zijn hoofd, zijn grijze haren piekten naar alle kanten. Hij schuifelde zijn voeten naast elkaar, niet meer dan vijf centimeter per keer, zijn zolen kwamen niet van de grond. Voor de afstap hield hij halt, keek naar links en verlegde toen zijn koers in mijn richting. Een soort Packman. Ik zag een bruingrijze pantalon slobberen rondom botten waarop misschien ooit stevig vlees en gespannen spieren de stof hadden doen spannen. Ook zijn jas viel ruim. Ging het zo dat naarmate de sterfelijkheid naderbij kroop de aardse zaken – en waren kleren dat niet bij uitstek – geleidelijk aan steeds meer afstand namen? ‘Een pintje maar?’ vroeg de serveerster. ‘Om mee te beginnen,’ zei hij, terwijl hij zich op de stoel aan het tafeltje naast mij liet zakken. Zijn handen beefden. Zijn slecht geschoren wangen lachten. De oude baas dronk zijn pintje sneller dan ik mijn thee. Hij keek naar de bar. De serveerster kwam. Ik verwachtte een nieuw pintje. Hij bestelde de dagsoep en iets met spek. Toen de soep voor hem stond, keek hij weer naar de bar. Ik dacht: ze zijn zijn pintje vergeten. Hij wilde een gewoon zoutvaatje. Op alle tafels stonden peper en zout in molens. Hij draaide het vaatje om boven de grote kom. Het grootste deel van de groene soep sopte hij met een paar dikke sneden brood naar binnen. De serveerster nam zijn lege kop mee. Met zijn rechterhand veegde hij de broodkruimels naar de rand van de tafel waar zijn bevende linkerhand ze opving. Toen kwam het roerei met spek. Onmiddellijk begon hij erin te snijden. Toen hij bijna klaar was, wenkte hij weer. Ik dacht: dan komt het tweede pintje nu echt, maar er kwam koffie. Ik verlegde mijn blik van zijn malende, licht ingevallen wangen naar de rest van zijn lijf. Zijn bruine schoenen waren halfhoog, stevig en met een ritsje, hier en daar vaal, maar vaal van het soort waar modieuze jongens een fortuin voor neerleggen. Zijn vest van gemêleerd bruingrijze wol was grof gebreid met kabels en een stalen rits middenvoor. De jas aan het haakje was van donkerbruin leer met zwarte wol aan de binnenzijde en een hoge kraag. Wat ik zag was een stoer modieus verenpak, maar het kon mijn beeld van een bibberig vogeltje op weg om voorgoed uit het nest te vallen niet verjagen.
Ik overdacht de hardnekkigheid van mijn bevooroordeelde verwachtingen.
Toen stopte ik mijn laptop in mijn rugzak, liet die op de stoel staan, vroeg niemand er op te letten en liep naar het toilet. Ik verwachtte dat die er straks nog zou staan.
Verwachting
Voeg toe aan je favorieten: Permalink.