Ik zag Madeleine Albright met handboeien om en haar benen in een vuur. Ik zag een gladgekapte Amerikaan met tandpastasmile een vrouw met enorme borsten en een wijd geföhnt blond kapsel de hand schudden boven de vraag What do you represent? When do you represent? Why do you represent? Ik zag de Here Today Gone Tomorrow Thrift Store. Ik was in de Onderzeebootloods waar onder andere Jim Shaw enorme schilderijen had opgehangen. Die Onderzeebootloods is het perfecte museum. Er is licht, er is lucht, er is ruimte. Nooit staat er iemand voor je neus. Gebabbel vervliegt. Ik zou het eregalerijwerk van het Rijksmuseum hier wel eens willen zien. Ik ging erheen met de Aqualiner. Ook al zo’n feest. Keihard varen. Kijk je naar zuid dan zie je ijzer, containers, roest, donkere bakstenen. Kijk je naar noord dan zie je sjieke planten en de laatste balkonmeubelmode op noeste staaltjes hoogbouwterrassen langzaam overgaan in luchtend beddengoed en fietsenopslag op de kleine balkonnetjes van Delfshaven. Er gingen meer mensen naar Jim Shaw. De slungelige jongen die voor mij de boot afliep vroeg: ‘Is het bij mijn school?’ ‘Ik weet niet precies waar jouw school is,’ zei de vader. De jongen wees naar de grijze glaspui in de enorme rij voormalige RDM-loodsen. ‘Nee, iets verder,’ zei de vader. Boven de school van de jongen stond RDM-campus Innovationdock. De jongen piepte even naar binnen en kwam terug met een bekertje water. ‘Is er ook cola?’ vroeg de moeder. ‘Mag ik ook naar binnen om ijskoude cola te halen?’ De jongen grinnikte. Ik keek door zo’n openstaande loodsdeur. Glimmende machines, knaloranje transportsystemen, twee gloednieuwe scooters bovenop een plateau, een meisje achter een laptop aan een tafeltje, twee jongens met veiligheidshelmen op, Radio 538. Wat deden kinderen nog in muffe klaslokalen? Als je van de boot af kwam, liep je tegen het voormalige hoofdkantoor van de RDM aan. Daar zat nu de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. Alle sociale media ten spijt, hier gebeurde iets. Creativiteit en technisch vernuft en jongehondenelan op een halve vierkante kilometer bij elkaar gepropt in een machtige omgeving waar niks kapot kon. Dat honderden meters lange hoofdkantoor was eigenlijk een vroegmoderne geluidswal. Aan de rivierkant bouwden mannen in de jaren vijftig zeeschepen. Ik liep door de enige poort in die enorme muur en stapte een andere wereld in. Lieflijke huisjes met oranje puntdaken en bloeiende voortuintjes. Een kabouterdorp zoals je ze overal in Nederland nog vindt. Vroeger moest je dichtbij je werk wonen. Maar je hoefde het niet vanuit je huiskamer te kunnen zien. In een film in de Onderzeebootloods hoorde ik Jim Shaw zeggen: ‘Er is de tastbare wereld, dan heb je nog een tweede wereld en inmiddels is er een derde wereld. Voor mijn dochtertje is die derde wereld vaak net zo echt als de eerste wereld voor mij. Daar moeten we iets mee.’ Ik belde R en zei: ‘Laten we in de stad eten aan het water.’